Het GGD-syndroom

December 17th, 2017

Ik heb nogal wat positieve response gekregen over een van mijn blogs. Deze behelsde een nieuwe ziekte, door mij gedefinieerd als A-negativisme, ofwel het onvermogen van sommige mensen om negatief te kunnen zijn over negatieve aspecten in onze samenleving. Zij die altijd positief zijn en de gevaren daarvan.

Een nieuwe ziekte

Onlangs kreeg ik de vraag voorgelegd of er meer van dit soort in mijn ogen ziektes zijn. O, jawel hoor zei ik en noemde direct een paar voorbeelden. Thuisgekomen raadpleegde ik internet en de voorbeelden die ik genoemd had waren al door anderen voor mijn neus weggekaapt en beschreven. Was ik toch te laat. Maar geen nood, ik heb weer een nieuwe die mij onlangs opviel. Het was in de discussie die altijd gevoerd wordt in november en december met betrekking tot de verschijning van Zwarte Piet.

Ik hoorde meerdere malen van zeer witte mensen die zich achter het Piet moet verdwijnen standpunt schaarden. “Als die mensen er nou last van hebben” werd er gezegd op een zeer irritante wijze “Tja, dan moeten we het maar niet meer doen.

Nou is het natuurlijk heel wat om aan enkele waanzinnige argumenten een ziekte vast te knopen, dus zocht ik naar meer voorbeelden. In mijn geheugen doken talloze tv discussies en anderszins op met betrekking tot seksuele belevenissen. “In bed mag alles als je het samen wilt”. Dat, maar ook de keuze van vakantiebestemmingen, dagjes uit, de maaltijden, welk TV- programma er gekozen wordt schijnen in hevige mate onderhevig te zijn aan het zoeken naar een modus waarin iedereen optimaal happy is. Het ego wordt door sommigen volledig ondergeschikt gemaakt aan het wij gevoel. Hele huwelijken worden gebaseerd op het “vele gemeenschappelijke” dat je samen hebt.  Toch loopt een op de drie huwelijken stuk, huwelijken waarvan je het zelf nooit verwacht had, omdat ze “zoveel gemeen” met elkaar hadden. Het bleek uiteindelijk een farce, een der partners had zich vrijwel geheel geofferd aan de wil en wensen van de ander. Uiteindelijk bleek dat te saai en te vervelend en sluipt de ontevredenheidsduivel binnen. In een goede relatie hoeven mensen helemaal niet zo gelijkgestemd te zijn, maar moet men geven en nemen in min of meer gelijke porties. Dat komt dan weer omdat mensen vrijwel nooit echt gelijkgestemd zijn en dat is mooi. Als je lijdt aan wat ik het GGD-syndroom noem, niet naar Geestelijke GezondheidsDienst maar naar de grootst gemene deler dan ben je daar wel naar op zoek. De grote X met het kleine stukje groen dat ik als grafische weergave heb gemaakt laat het duidelijk zien. Er blijft niet veel over en al dat nou alleen maar de basis was en men ook de “rode gebieden betreed” dan gaat het nog wel, maar vaak is groen alles wat er rest en dat is te weinig voor continuïteit van wat dan ook. De mensen die zich aangesproken voelen moeten het maar eens eerlijk voor zichzelf opschrijven, dat wat ze allemaal hebben weggestreept van zichzelf voor het GGD. Wellicht snappen ze dan zelf ook wel dat ze op een verkeerd spoor zitten. In ieder geval moeten ze het mij maar niet kwalijk nemen dat ik ze doorzie en hun argument direct van tafel blaas.

De redder van het Koningshuis

November 15th, 2016

umi1469 á la Daumont bespannen open rijtuig

Op 19 februari 1887  kreeg H. M., die met het Prinsesje Zaterdag in een à la Daumont bespannen open rijtuig was uitgereden, op den Scheveningseweg een ongeval. De aanleiding tot het op hol slaan der paarden moet, naar men verzekert, gelegen zijn eensdeels in de bijzondere dartelheid der paarden, waarop de pikeur met het oog op den feestdag reeds te voren had gewezen, en anderdeels in het schichtig worden van een der paarden nabij het Scheveningse tolhek, waarschijnlijk door het gerinkel der lampions die in de erepoort voor Buitenrust werden ingezet. De pikeur kon de paarden niet houden en werd van het zijne afgeworpen. De lakeien die achter zaten, sprongen met het doel om hulp te bieden, in de Zeestraat van het rijtuig, maar konden dit niet meer bereiken. In het Noordeinde kwam het rijtuig van H. M., nabij de achterpoort die toegang geeft tot de achterplaats van het Paleis, eerst in lichte botsing met een equipage van een dame uit Voorburg.

umi1498De jonge Antonie Kabelaar

De koetsier Kabelaar, die met zijn zweep in de hand de hollende paarden tegemoet liep, bracht op dat ogenblik de dieren een slag voor den kop toe, greep ze, en bracht ze met behulp van den stalhouder Wegman tot staan. Deze Anton Kabelaar, 25 jaren oud, is koetsier bij den stalhouder Hulselman aan de Stationsweg en gewoonlijk bestuurder van het rjjtuig van Dr. Stein. Dien middag was hij vrij van het dokterrijden en reed hij een ander gezelschap. Bij het Paleis zag hij van den kant der Zeestraat het rijtuig met de hollende paarden aankomen. Hij had de tegenwoordigheid van geest om zijn rijtuig ter zijde te sturen, van den bok te springen, een jongen toe te roepen voor zijn paard te zorgen, en met de meegegrepen zweep de aankomende paarden voor den kop te slaan. Van het ogenblik dat zij voor den slag terugdeinsden, maakte hij gebruik om het ene dier bij den teugel te grijpen, terwijl de huurkoetsier Wegman, wiens stal er vlak bij is, toeschoot en het andere paard greep. Toen boden verscheidene personen hulp. Allereerst de heren Tromp, Sandick en Wisdom, de politieagenten Blom, Van Dijk en Van Houten, en een viertal werklieden, Nijbakker, Rolvest, Veegerstein en Van Duren, in dienst bij de firma P. Mouton en Zoon. Ten paleize is de juiste toedracht der zaak bekend en door ‘s Konings stalmeester, baron Van Heemstra, zijn de nodige informaties overal ingewonnen, ook naar den eigenaar ener equipage, die in het Noordeinde, vóór de kloeke en geslaagde daad van Kabelaar, lichtelijk moet zijn aangereden. H. M. de Koningin, die aan grote angst ten prooi geweest was, terwijl het Prinsesje zich schreiende aan haar vastgeklemd had, keerde te voet naar het paleis terug, vanwaar zij een half uur later in een ander rijtuig uitreed.

Een beloning

Uiteraard hoort bij een heldendaad een beloning en daarom heeft Zijne Majesteit een wekelijkse toelage toegekend van 5 gulden. Daarnaast zal hij een medaille ontvangen. Door de Burgemeester van ‘s-Gravenhage, is in zijn hoedanigheid van hoofd de gemeentelijke politie een diepgaand onderzoek ingesteld naar de omstandigheden, waaronder het hollend voertuig, met daarin Hare Majesteit  de koningin en Hare Koninklijke Hoogheid de Prinses Wilhelmina, tot stilstand is gebracht. Hij heeft van dit onderzoek een verslag gemaakt, waaraan H. M. haar goedkeuring heeft gehecht. In het verslag wordt erkend, dat op het ogenblik van het tot staan brengen van de paarden hun de zweepslag door Anton Kabelaar is gegeven. Maar niet tot klaarheid is gebracht de omstandigheid dat vrijwel op het moment van de zweepslag het rijtuig in botsing was gekomen met een ander rijtuig. Dat de paarden tot stilstand zijn gekomen kan ook geheel of gedeeltelijk door de aanrijding zijn ontstaan. Dat hierbij wordt voorbijgegaan aan het feit dat Kabelaar eerst zijn rijtuig aan de kant moest zetten en daarna van de bok afspringen om op de paarden van H.M. af te gaan is blijkbaar niemand opgevallen…. Nou Niemand….

Voor vele Hagenaars en koningsgezinden was Anton de held van de dag, hij was er toch maar tussenin gesprongen, en had daarmee voorkomen dat de vierde en laatste troonopvolger geboren in de huwelijken van Willem III wellicht gewond of erger zou raken. Let op, ik laat het vaderschap van Willem III wijselijk in het midden en beperk mij tot in het huwelijk geboren. Er ging op initiatief van de brave burgerij dan ook een intekenlijst in de rondte.

De heer R. Baron Collot ‘d Escury uit het Noordeinde zond hem uit dank een fraai massief zilveren lucifers-doosje waarop aan de ene zijde gegraveerd staat: Voor moed, beleid en trouw en aan de andere kant 19 Febr. 1887. Een visitekaartje ging erbij met de woorden”Aandenken van R. Baron Collot ‘dEscury aan A. Kabelaar. De heer F.B. van Ditmar te Utrecht zond aan Kabelaar een fraai album met daarin zijn uitgave: Ons Prinsesje en Onze Koning, met daarbij de woorden: Aangeboden aan de heer A. Kabelaar, den redder van Neerlands hope, door F. van Ditmar Uitgever.

Namens 120 Hagenaars uit verschillende stand werd hem door een lid van de commissie, die zich voor dit doel gevormd had een geschenk aangeboden als blijvende herinnering aan zijn moedige daad van 19 Feb. jl. De spreker bood hem dit geschenk aan met een passelijk woord, constateerde dat hij zijn leven in de waagschaal had gesteld om dat van Neerland’s Koningin en het geliefde Prinsesje te redden, dat alle Nederlanders hem daarvoor dankbaar waren en dat velen bereid waren bevonden hem te tonen dat’moed, beleid en trouw nog in Nederland worden geëerd.

Wat dit huldebewijs vooral merkwaardig maakt, was dat in dit kleine gezelschap tegenwoordig waren de twee ooggetuigen, die ten volle bevestigden dat Kabelaar het eerst de paarden met zweepslag en door ze bij de teugels te grijpen tot stilstand bracht, nadat ze een eindweegs voorbij het onbeschadigde rijtuig waren voortgehold, waarmede de aanrijding plaats had, die aan hun vaart een andere richting gaf. Kabelaar dankte op de meest eenvoudige wijze voor dit bewijs van waardering, en deelde nogmaals de toedracht der zaak mede. Hij zowel als zijn oude vader waren zeer erkentelijk dat het publiek zijn handeling waardeerde. Het geschenk bestond uit een zeer fraai gouden remontoir-horloge met de inscriptie in de kast: ..Aan Anton Kabelaar, 19 Februari 1887.” De wijzers zijn eveneens van goud en met diamanten Stenen bezet, alsmede een gouden ketting behorende bij het uurwerk. Tevens is er nog afzonderlijk bijgevoegd een gouden medaillon, in de achterkast waarin het stedelijk wapen is gegrift. Het medaillon bevat de portretten van H. M. de Koningin en H. K. H. Prinses Wilhelmina. Voorts werd Kabelaar verrast, met de prachtig door de heer J. C. Bautz, te ‘s-Gravenhage, gekalligrafeerde naamlijst van de 120 schenkers van alle rang en stand, welk kunstwerk gevat is in een eenvoudige zwartbruine lijst. De volgende vererende opdracht, eveneens keurig gekalligrafeerd, zal Kabelaar ongetwijfeld aangenaam hebben getroffen . Den 19de Febr. 1887, toen alom in den lande de geboortedag van Z. M. den Koning werd gevierd, sloegen de paarden van het rijtuig waarin de Koningin en H. K. H. Prinses Wilhelmina gezeten waren, op hol „Anton Kabelaar mocht het door zijn moedig gedrag en zijne grote tegenwoordigheid van geest gelukken de paarden tot staan te brengen.  Zijn heldendaad redde naast het leven ener geliefde Vorstin dat van Neerlands dierbaar kleinood. „Als blijk van welverdiende hulde en innige dankbaarheid ” werd hem door onderstaande ingezetenen van ‘s-Gravenhage een gouden horloge met ketting vereerd.”

25 jarig jubileum

In 1908 verschijnt er een ingezonden brief in het Nieuws van de dag waarin schande wordt gesproken van de armzalige omstandigheden waaronder Anton Kabelaar zou leven. Het Avondblad vermeld dat deze brief niet geheel zonder fouten is. Kabelaar heeft voor zijn heldendaad een gouden horloge met inscriptie gekregen en pogingen om in zijn armzalige toestand verbetering te brengen waren afgeketst. De reden van dit afketsen wilde men niet vermelden. Wel blijkt nu dat Willem III daags na het ongeval op een weiland aan de Loosduinseweg zijn neergeschoten. Zijne majesteit was van mening dat om herhaling te voorkomen deze paarden niet werden verkocht of voor andere doeleinden gebruikt. In 1912 zien we een kort bericht in de krant dat het vandaag op de kop af 25 jaar geleden is dat Kabelaar zijn heldendaad verrichtte. Andere kranten berichten er iets meer over omdat zich velen ineens als dé redder manifesteren, niet alleen de mensen genoemd aan het begin van dit stuk, er was er zelfs een die zich er op beroepen kon “ho paarden ho”geroepen te hebben.

In 1915 vinden we Anton Kabelaar inwonend aan de Paviljoensgracht 139 , het eerste huis vanaf de Zuidwal aan de zijde van de Doubletstraat. De deur rechts van de “hemelpijl.”

 

umi1516

50 jarig jubileum

In 1937 woont Antonie aan de Amsterdamse Veerkade 35a. Het is dan op 19 februari precies 50 jaar geleden dat hij de paarden wist te stoppen. Hij verkeert nog steeds in zeer armoedige omstandigheden. Het 50 jarig jubileum levert hem als aandenken twee warme dekens op en nog wat media aandacht in krant en tijdschrift.

Titel: Vorstenhuizen, koningshuis Nederland. In 1937 is het 50 jaar geleden dat de heer Anton Kabelaar het rijtuig met daarin koningin-regentes Emma en haar 7-jarige dochter Wilhelmina tot stoppen dwingt, nadat de paarden op hol waren geslagen. Foto: het huis van de heer Kabelaar in Den Haag. Ter gelegenheid van dit jubileum ontvangt hij - hij verkeert in zeer armoedige omstandigheden - een tweetal dekens. Maker: fotograaf: Fotograaf onbekend Trefwoord: Den Haag (locatie) Emma, koningin-regentes (persoon) Kabelaar, Antoon (persoon) Koninklijke familie Nederland (locatie) ongeluk redding Wilhelmina prinses (persoon) Verv.jaar: 1937 Bron: [SFA022821348], Het Leven, Spaarnestad Photo Copyright: Voor meer informatie: Spaarnestad Photo

Hij krijgt op die memorabele 19de februari naast de dekens ook nog wat feestelijk bezoek.

umi1499

Vol trots laat hij die dag nog zijn horloge zien, tijdens een schamele lunch.

umi1465

Het afscheid

Bijna vier maanden later op 14 juni tikt het horloge ongetwijfeld nog wel, maar het hart van Antonie Kabelaar is voorgoed stil komen te staan. Op 16 juni 1937 wordt zijn lichaam aan de aarde toevertrouwd op de algemene begraafplaats. Antonie is 76 jaar geworden. De door hem geredde Koningin Emma is hem op 20 maart 1934 voorgegaan en Koningin Wilhelmina volgde hem op 28 november 1962.  Het sterfhuis van Antonie, een pand met een lijstgevel uit de 17e eeuw,  bestaat nog steeds, het heeft de status van gemeentelijk monument in een beschermd stadsgezicht Centrum.

umi1501

Begrafenis Antonie Kabelaar 16 juni 1937

 

Bronnen, 
diverse couranten waaronder de Haagsche Courant, 
foto materiaal Spaarnestad, Haagse Beeldbank, Rijksmuseum.

 

Het hofje van Schoonoord

January 15th, 2016

Mensen zoals ik zijn wellicht een beetje gestoord, als ze op de wc zitten lezen ze zelfs het wc papier. Op zoek naar een artikel in de oude krant lees je die ook meteen helemaal door. Zo stond er in 1868 een berichtje in de krant dat mijn aandacht trok. Het hofje van Schoonoord? Waar mag dat wel niet wezen?

tanja3046 tanja3047

Tja nieuwsgierige mensen staat dan maar één ding te doen. De zoekmachines van internet, Delpher en gemeentearchief Den Haag aan het werk zetten. Buiten bovenstaande bericht vond ik in oude kranten nog een volgend bericht m.b.t. het Schoonoord hofje.

tanja3048

Marcel van Apeldoorn vind bij dit artikel nog het volgende voorgaande artikel.

tanja3073

Tot zover de oude kranten, het gemeente archief zelf levert weinig informatie op. We weten dat het Hofje aan de Noordwal ligt, maar de exacte plaatsbepaling is onbekend. Ook overzichten in Wikipedia over Haagsche hofjes zwijgen. Het weinige dat we vinden is een medisch rapport.

tanja3049

En in het jaarboekje van de Geschiedkundige vereniging “Die Haghe” vind ik  het volgende bericht.

tanja3050

Het jaarverslag van de Gemeenteraad geeft ons de volgende informatie

tanja3072

Het Hofje bevindt zich dus tegenover de in 1907 weggehaalde Norton waterpomp. We kunnen nu dus zoeken in de Beeldbank van het HGA naar een pomp op de Noordwal, maar hoe ziet zo’n Norton pomp er eigenlijk uit. Het zoekt wat makkelijker als je weet waar je naar moet kijken.

tanja3051

Nou vind dat maar eens terug op een foto. Ik doe mijn best op een best karig aantal foto’s een pomp te ontdekken. Vind zelfs iets dat een pomp zou kunnen zijn, maar hij lijkt niet erg op voorgaande foto van een Norton pomp.

tanja3052

Dan lijkt het moment zinvol om naar de andere locaties te kijken waar in 1907 de pomp is weggehaald. Misschien zegt ons dat iets meer. Op een ansichtkaart van de Frederikstraat vinden we de pomp terug en zowaar hij lijkt als twee druppels water op de pomp aan de Noordwal. Nu is dus ook de locatie van het hofje bekend.

tanja3053

De uitgezoomde foto van de beeldbank toont ons de lokatie. Iets verder dan de trapjesbrug ter hoogte van de Helmerstraat.

tanja3054

Op de kaart van 1900 is dat dus het witte vlekje bij de bewaarschool aan het Noordeinde en de school aan de Bakkerstraat.

tanja3055

Vanuit de lucht gezien brengt ons dicht bij het hofje.

tanja3058

tanja3059

tanja3060

In aansluiting op bovenstaande zoek ik nog naar de huisnummers, het jaar van ontstaan, de naamgeving, bewoners en meer. tot die tijd wil ik u een artikel uit de Telegraaf  van 1897 u niet onthouden.

Overgenomen uit de Telegraaf 1897
Haagsche hofjes.

Uit Den Haag wordt ons geschreven: Deze titel baart zorg. De zetter zal van hofjes, hopjes maken. En de corrector zal de fout over het hoofd zien. Om deze zorg van mij af te wentelen begin ik met de mededeeling dat hofjes wel degelijk zijn bedoeld, en de zwarte, harde zoetigheden waaraan baron Hop — of was hij Graaf — zijn naam gaf, niet het onderwerp uitmaken van hetgeen volgt: Het woord .hofje” is in Den Haag weleer, evenals elders, uitsluitend gebezigd voor een recht, met afzonderlijke tuintjes (hofjes) voorziene woningen, waarin ouden van dagen of hulpbehoevenden om niet of voor weinig geld huisvesting vonden. Ook hier zijn er van die liefdadige hofjes, maar hun aantal is betrekkelijk gering, tien in het geheel. Al de andere met dezen naam onderscheiden buurtjes zijn kleine of groote reeksen arbeiderswoningen. In de zeer opmerkelijke arbeid, uitgegeven door de vereniging tot verbetering van den gezond heidstoestand over de sterftecijfers van Den Haag, in de jaren 1885 — 1894, onlangs verschenen, wordt aan deze hofjes beschouwing gewijd. De arbeider-woningen, welke als zoodanig worden aangeduid, hebben een enkel punt van overeenkomst met de liefdadige hofjes. In den regel bestaat zo een hofje uit een reeks gelijksoortige kleine woningen met een open ruimte die in afzonderlijke kleine vakjes is verdeeld. In het oude stadsgedeelte zijn deze hofjes gebouwd op terreinen welke te voren tuinen van heerenhuizengeweest waren, in een van deze huizen wordt dan een kleine doorgang gemaakt, die tot toegang naar het hofje dienst doet. In de nieuwe wijen hebben de huizen veelal geen of zeer kleine tuinen en is de vierkante ruimte, die te midden van de huizenrijen van vier loodrecht op elkaar uitlopende straten openbleef,van den beginne met Hofjes volgebouwd. Hier zijn in den regel de toegangen van de straat ruimer, maar meer dan één toegang is uitzondering, zoodat elk zoodanig buurtje een keerweer is. In enkele gevallen, vooral in de oude stad, konden er geen tuintjes overschieten, zoodat men hofjes bouwde zonder hofje (tuintjes). Er zijn 9497 bewoonde of onbewoonde hofjeswoningen, bijna 10.000 woningen dus waarvan de huisnummers niet aan de openbare straat zijn te vinden. In die hofjes wonen 39426 personen. Men rekent de arbeidersbevolking van den Haag, zonder Scheveningen op 55.000 personen, ongeveer twee vijfden der bevolking. Ruim 70 percent van deze twee vijfden woont in de hofjes en ‘t mag met ingenomenheid erkend worden, de arbeider wordt er in den regel oneindig beter dan in de hoge huizen in smalle straten; hij woont er gezelliger, aangenamer, en door de verspreiding dezer kwartieren over geheel de stad ontbreekt een zoogenaamde arbeiderswijk, een niet aanbevelenswaardige exclusivisme. Dat woningen met tuintjes zijn natuurlijk ‘t meest te verliezen, en woningen mot de beneden en boven-vertrekken, als is ‘t ook bij afzonderlijke verhuring zij hygiënisch beter dan woningen zonder verdieping, zooals veelal in de hofjesworden aangetroffen. En hygiënisch zou ‘t ook beter zijn als er meer dan een toegang was, want de verborgenheid der hofjes strekt daaraan niet ten voordeele. Te veel menschen in een beperkte ruimte, onvoldoende bestrating en een niet aan de hoogste eischen voldoend rioolstelsel, gebrekkige straatverlichting en verwaarloozing van reinheid zijn schaduwzijden van deze Haagsche hofjes, echter lang niet van alle. De twee hier bestaande Verenigingen voor den bouw van arbeiderswvoningen, een van 1854 en een van 1880, hebben wel het beste geleverd. Heel Den Haag lijkt wel een oude-vrouwenhof ja, wanneer men in het voorwoord tot het belangrijke en veelomvattende statistieke werk, waaraan een en ander is ontleend, leest dat deze arbeid niet alleen verricht is zonder officieels hulp der gemeente, maar dat zelfs, voor verloonde hulp door ambtenaren der gemeente, de kosten moesten worden betaald, nadat subsidie was geweigerd! Blijkt uit het cijferwerk een dalend sterftecijfer, er blijkt ook een dalend geboortecijfer, en dat is niet prettig voor de verloskundigen. Er zijn In 1891 ruim 1100 kinderen minder geboren dan in verhouding tot de bevolking had mogen worden verwacht. De aanwas der bevolking is dan ook voor meer dan 50 percent toe te schrijven aan vestiging. Dat er naast het Hof in de residentie zoovele hofjes zijn, is zeker in Den Haag niet zoo algemeen bekend, dat ‘t der vermelding overwaard zou zijn. 

Afbeeldingen en de overname van het artikel zijn afkomstig uit Google afbeeldingen, Haags Gemeentearchief en Delpher, van de Koninklijke Bibliotheek. De afbeeldingen zijn verkregen door het maken van screendumps.

Sientje van de lommerd

August 7th, 2015

Overgenomen uit de Sumatrapost 1900 en het Soerabaijasch Handelsblad 1899 (via Delpher) die het ongetwijfeld over hebben genomen uit een der Haagse Couranten. De OCR fouten zijn er uit, maar verder in oorspronkelijke spelling en woordgebruik gelaten. De Foto is Via de Beeldbank en gemaakt door H.W. Wolrabe de eerste fotograaf in de stad, die het fotograferen in Frankrijk heeft geleerd van de uitvinder zelf.

Suzanna3144

Uit de Haagsche Rechtszaal. SIENTJE VAN DEN LOMMERD

In het morgenuur, wanneer de herfstnevel nog over de Haagsche straten hangt, en de arbeiders, met hun blikken kannen op den rug, de naaistertjes en de dagmeisjes met hun in couranten gepakte boterhammen naar hun werk gaan, ziet ge ook, wanneer de klok van de Nieuwe kerk op ‘t Spui acht uur geslagen heeft, van den kant van ‘t Paddemoes, den populairen naam der Jacobstraat, een oud, krom, in elkaar gegroeid vrouwtje aanstrompelen, dat op groote muilen op haar ouden dag nog probeert bedrijvig te zijn.

Ze is geheel in ‘t zwart gekleed; onder haar wollen mutsje met zwarte kraaltjes komt het spierwitte haar scherp te voorschijn, haar gezicht is mager, groezelig geel van kleur. Ze heeft een stalen bril op. Een zwart wollen doekje, vastgehouden door een zoogenaamde bakerspeld, hangt om haar schouders. De zwarte voorschoot van’ moiré ripsen stof met een tip vastgespeld aan haar middel. Die voorschoot dient tot bergplaats van allerlei zaken. „Hé, hé, da’s
werreke ! zucht Sientje, die eindelijk de hooge steenen brug bij de Nieuwe kerk is genaderd en, zich aan de ijzeren leuning vasthoudende,staat uit te blazen.

Den scherpen wind trotseerende, moet Sientje zich goed vasthouden, want’t is druk bij de brug. In volle vaart rent een paard met den bleekerswagen van Roos de brug op, terwijl van de andere zijde een bierwagen aankomt en daar tusschen door weer een wagen met puin, geduwd en getrokken door een paar metselaars. Echt Novemberweer — kil-winderig en regenachtig — winderig bovenal daar bij dat ongedempte deel van ‘t Spui. En wanneer er plotseling van over den waterkant een vlaag opsteekt krijgt men in eens een sterk geprononceerde baklucht in den neus. Zoon eigenaardig odeurtje dat den ouden Hagenaar nog aan zijn kermis doet denken.

Geen wonder, daar voor u ligt de oliekoekenschuit van vrouw Van der Zanden. De ijverige bakster is al druk bezig om de versche bollen voor den gaanden en komenden man te prepareeren. Plons ! daar valt weer een klodder beslagdeeg in den zachtkens pruttelende ijzeren pot met olie, die begint te sissen, te
proesten en te snerken als een oude kat die gekitteld wordt. Maar de bakvrouw stoort zich niet aan den stijfhoofdigen pedanten ijzeren pot en aanhoudend kwakt ze de lepels deeg in de sissende olie, om daaruit na enkele minuten het beroemde geelbruine product van haar bakkunst triomfantelijk op een a jour bewerkte tinnen lepel voor den dag te halen. De bollen worden nu smaakvol op erg mooi symmetrisch als sterren uitgeknipte krantenpapiertjes gesorteerd en lachen nu jong en oud tegen.

Een paar schoolkinderen in lange regenmanteltjes met puntkappen komen voorbij. „Ouwe heks! oliekoeke trein, je verkoopt toch niks!” zoo schreeuwt de kleinste — „gooi je zootje maar de vaart in, lillek wèf!” kraait de grootste van de twee. En de kleine werpt een groote rotte Lissabonsche ui, voortgeschopt uit den afval van het Paddemoes, in de kraam, gelukkig op een nog ledige schaal nabij de oliebollen. De vrouw hijscht zich tegen de toonbank van de kraam op en zet kloek moedig het rechterbeen met forschen slag boven op de bank. Het is maar bangmakerij, want ze kan toch niet van haar schuit af, en ofschoon de bengels dat heel goed weten, zetten ze het toch van plezier hard op een loopen, steeds maar scheldend. De juffrouw heeft zonder het te weten intusschen door die manoeuvre den argeloozen voorbijganger op een interessant gezicht verrast. „Wel, wel! zoon oude oliekoekenjuffrouw met zulke welgevormde kuitjes!

Plotseling krijgt de juffrouw Sientje in de gaten, die nog altijd staat uit te rusten. Op schellen toon met slependen nagalm schreeuwt ze van uit haar kraam: Sientje è ! Sientjè è en tracht met den potlepel zwaaiend het oudje te praaien om op de schuit te komen. Maar Sientje knikt van „neen”. Geen wonder dat ze de vriendelijke invitatie van de hand moet slaan. Op ‘t Paddemoes had Floórtje de uitdraagster haar al vriendelijk lonkend en knipoogend achter de gordijntjes toegewenkt voor een versch kommetje koffie met veel suiker te komen nuttigen— dat had Sientje niet kunnen weigeren en nu had ze haar tijd verpraat. Met een handbeweging, daarbij met haar kleine grijze oogjes vriendelijk knippend, geeft ze te kennen dat ze geen tijd heeft. Sientje moet op marsch! Ze kan bovendien niet tegen die rook- en baklucht, het slaat haar te veel op de borst, zegt ze altijd.

Het kleine zwarte menschje wringt zich nu tegen de leuningen op en weer met een hè, hè! zet ze den tocht voort, nadat al die rammelende en ratelende voertuigen met schreeuwend Maandagvolk uit het gezicht zijn. Sientje heeft ‘t druk vandaag. Ja, ja, die Maandag is geen kleinigheid. Houdt alles maar eens in je hoofd. Eerst naar de Milletaire Vrindschap in de Kazernestraat informeeren of de kroegbaas geen pandjes heeft, die hij dan door tusschenkomst van Sien weer in den lommerd laat brengen; dan — laa’s kijken ! dan o ja! naar dien meneer, die in April z’n „bonte berenjas” door me liet wegbrengen, om te vragen naar ‘t briefje voor de aflossing (de stakkert zal ‘t koud gaan krijgen). Verder… O ja, naar de dochter van neef den lantaarnopsteker, naar Jeanne, die gemeubeleerd woont, om de zomer japonnen, de zijden blouses en de gouden broche met diamanten uit de 50 cents-bazar mee te nemen, en dan naar den barrebier Klesmeijer, die misschien nog wel een pandje heeft van de „klandisje” of anders net als verleden Maandag z’n Zondagsche pak, dat hij met die van z’n drie zoons weer voor een week meegeeft.

Zoo opsommende, tippelt Sientje, schijnbaar hoe langer hoe krommer wordende, over het Gedempte Spui naar de Spuistraat, om over het smalle stoepje, door de Passage, de stad in al haar deelen te doorkruisen. Sientje is overal. Hebt ge haar in het ochtenduur nabij de Laan Copes gezien, tegen den middag kunt ge ze op den Parallelweg ontdekken, om ze een tijdje daarna in de Laan van Nieuw Oost-Indië te zien wandelen.

Denk niet lezers, dat ik daarmee zeggen wil, dat die bewoners daar met Sientje van den lommerd zoo bevriend zijn, neen, het zijn de keukenmeiden, waar Sientje soms nauw mede in contact staat. De oude heeft een enormen tact om de conversatie bij te houden en altijd zal ze eenige relatie op weten te diepen.
Zoo is de meid van de familie A. toevallig een nichtje van haar man’s broer, terwijl de familie B. weer een werkster heeft, die oom tegen haar zusters man moet zeggen. En dat zijn allemaal relatiën welke Sientje een soort van autoriteit bezorgen die soms heel gewichtig is, want de oude kletstante heeft er den slag van zich een air van alwetendheid en gedienstigheid te geven waar de leek gewoon in zou loopen.

Ook is ze erg goedgeefs met peperemuntjes waar de dienstmeiden zooveel van houden en bijzonder mededeelzaam in haar geneeskundige adviezen,
waarvan de uitwerking dan ook nooit faalt. Haar recepten van zakkies rauwe saffraan op de maag voor de schele hoofdpijn zijn wereldberoemd en de raadgeving van de lever van een levend geplukte zwarte kip op Sint Jansdag rauw op te eten tegen de galpuistjes en de kliertjes heeft haar reeds menig cadeau bezorgd. Sientje is een getapte tante, vol wijsheid, die alle zaken van waarde gaarne in haar zwarte voorschoot doet verdwijnen, desnoods om nooit weer te verschijnen.

Bij Jeanne, die gemeubileerd woont, staat Sientje ook hoog in aanzien. Als de
vriendinnen ‘s middags op visite zijn moet Sientje de kaart leggen. De vieze, vette kaarten worden dan voor den dag gehaald en op het rood fluweel, bevlekte en bemorste tafelkleed uitgespreid tusschen omgeworpen glazen, waar slechte portwijn in geweest is, en te midden van goedkoope taartjes. In onzinnige rijmelarijtjes deelt ze de vrouwen mede welk lot haar beschoren is. Ruiteboer — er ligt een minnaar op den loer! — hartevrouw, het ongeluk is jou! Schoppeheer naast klaverenegen — u wacht rijkdom en zege! Ruitezes op ruitetien —de ware minnaar zult ge zien —en dergelijke gewichtige profetiën meer. Onder dat genre vrouwen is Sientje de echte konkelaarster, met iedereen knoeiende en
heulende. Sientje schiet ook geld voor, maar tegen een laag procentje; op een schuldbekentenis van tien gulden geeft ze twee klinkende rijksdaalders, altijd bij acceptaasje, want dat is je ware, heeft haar de zaakwaarnemer geleerd. En als Sientje ook bij deze dames haar besognes heeft verricht is ze al hoe langer hoe meer in omvang toegenomen, het zwarte schort built naar rechts, naar links, naar voren,naar alle kanten uit.

Zoo komt Sientje tegen het middaguur in de Assendelftstraat in den lommerd terecht. Ze kan nauwelijks door de deur,zoo bevracht is ze. ‘t Is vol in het vrij ruime lokaal. Er staan heel wat vrouwen. Een vunzige lucht van natte kleeren en druipende oude regenschermen dringt door in den neus. De beambten reppen zich om vlug te bedienen, denkende : zooveel te eer komt er meer frissche lucht. Sientje zet haar zwarte pak op een der lange toonbanken, recht voor de groote vakken, gevuld met hoog opgestapelde kleedingstukken, waar net als op apothekersfleschjes driehoekige stukjes papier uitkijken, peuterig nauwkeurig beschreven door de klerken. Het pak wordt geopend, het goud en zilver door den zilverschatter nauwkeurig met kennersoog bekeken, de kleederen geschat, de lommerdbriefjes klaargemaakt, waarna Sientje laatstgenoemde documenten opneemt, haar oude aardigheid debiteerende: „zie zoo, weer mooie ulevelle-papiertjes!” Nu komt uit den langen rokzak van de oude een frommelige prop papier te voorschijn; dat zijn haar briefjes, waar ze nu enkele zaken van terug ontvangt en kuchende de zaal verlaat.

Sientje’s dagtaak is ‘nu’ten einde. Ze maakt nog een Spuistraatje, gaat door de Pooten over het Plein de Houtstraat door, langs de Kalvermarkt de brug op van de Nieuwe Haven. Lief grijnslachend wisselt ze een knikje met een der agenten van de wacht voor het bureau. En de politieman knikt de oude toe, want hij kent haar goed. Sientje van den lommerd is immers het prachtigste wandelend informatiebureau dat men zich denken kan. Ze is al in heel wat zaken voor de
rechtbank geweest. Altijd als getuige— „de Heere beware me voor de schande om ooit als dief te moeten komen —ik weet niks, ik bemoei me met niks en bezitten doe ik heelemaal niemendal”, zegt Sientje, hoe langer hoe meer in elkaar krimpend, „want ik leef van en voor de goeie mense,” zoo gaat ze voort met haar pieperig schor heezig stemmetje.

Toen ik onlangs Sientje van den lommerd in het Rechtsgebouw tusschen de
groene tochtdeur zag sluipen, om, zooals ze zeide, den Offesier op ‘t Perket over gestolen overtuigingsstukken te spreken, dacht ik: zoon exemplaar mag toch wel eens vereeuwigd worden in ‘t panopticum van typen, dat aan het publiek wordt gepresenteerd „In de Rechtszaal” van

J.B.

Een nieuw begrip A-negativisme

June 3rd, 2015

Suzanna775lle kreten asociaal, a-technisch en a-seksueel kennen we ondertussen, althans we smijten er behoorlijk mee in het rond. Lang niet altijd leggen we hiermee de vinger op de zere plek. We gaan uit van een zelfbeeld dat twee kanten op gaat. We indexeren onszelf op 100, beschouwen onszelf als normaal en alles dat daarvan afwijkt is a-. Het kan ook andersom dat men als een soort geuzenterm de a- omarmt. Ik ben nou eenmaal a-technisch of a-dit of a-dat. Het viel mij op bij atheïsme. Je bent katholiek, jood, protestant, mohammedaan, of nog wat anders en als je alle goden aan de kapstok hangt dan ben je zogenaamd atheïst. Niet dus! Er zijn gewoon mensen die alle geloven, de mensen die het afdwingen en vooral de zelf opgelegde of door anderen afgedwongen leefregels afwijzen. Atheïst zijn ze alleen in de ogen van theïsten. Met dit gegeven voor ogen ben ik gaan nadenken. Ligt dit niet breder?

Ja dat ligt het. Je hoort steeds vaker dat sommige mensen zo negatief zijn, ik hoor het ook vaak over mij zeggen. Onterecht, ik ben zeer positief over positieve zaken. Ik prijs ze, ik stimuleer en kan uren verhalen over hoe mooi en goed dingen kunnen zijn. Maar dat geldt alleen voor positieve zaken, negatieve zaken, gebeurtenissen noem maar op daar ben ik uitgesproken negatief over. Zo hoort het ook wat goed is, is goed, maar wat slecht is, is slecht.

Helaas is niet iedereen zo en daarom wil ik graag een nieuwe term lanceren, u las het al in het kopje A-negativisme. Wat is het? Boven alles is het fout! Het is het positief beoordelen van zaken die negatief zijn. Natuurlijk zijn er zaken, gebeurtenissen en meer die voor de één positief zijn en voor de ander negatief. Je kunt het niet prettig vinden dat als je op vakantie bent, het juist twee weken regent en dan nog met bakken tegelijk. Maar de boer is er weer blij mee. Er is niets mis mee als je scheldt op het rotweer en nog wel net nu je op vakantie bent. Waar het fout gaat is als je gaat zeggen, ach de boer is er weer blij mee. Het is de oervorm van a-negativisme en levensgevaarlijk.

Waarom levensgevaarlijk? het is een fout van de zogenaamde eerste soort. goedkeuren wat afgekeurd had moeten worden. De wereld zit er vol mee. Bijna iedereen die er garen mee spint maakt misbruik van het A-negativisme. Ondernemers, politici, bankiers en criminelen. Bijna aan ieder incident in de krant vermeld kunt u aangeven wie en wanneer aan A-negativisme geleden heeft als onmiddellijke aanleiding tot het incident.  Door het vele vals positieve, veroorzaakt door A-negativiteit zijn we in een stroomversnelling naar beneden geraakt. Er worden steeds grotere risico’s genomen om dat niemand of bijna niemand zich negatief durft te uiten en mensen die dat wel durven en doen worden meer en meer verguisd. “Jij bent altijd zo negatief”en meer van dat soort flut opmerkingen. Een pijnlijk gevolg is dat zij die zich wel negatief over negatieve zaken durven uitten er vaak extra nadruk op gaan leggen met een effect tegengesteld aan wat werd beoogd. Zo geraken we steeds verder in het putje.

Volgt u nog? Nou voor hen die het spoor wat bijster zijn geraakt, halen we uit deze complexe materie één klein voorbeeld, en wel U! Waar bent u als het om u gaat. Bent u volgzaam of assertief. Gelukkig is hier al heel wat bereikt, er zijn assertiviteitstrainingen. Durf eens nee te zeggen. Volgzaam in de betekenis van slaafs en lijdzaam je leven laten leiden door een ander is ook a-negativisme. De wereld is echter groter dan u. De wereld zijn wij allen en wij allen hebben wel eens een nee! nodig van u, ook  als het niet op u zelf betrekking heeft. Mensen die volgzaam en niet assertief zijn kunnen al sinds de jaren 60 psychotherapeutische behandeling krijgen, het is dus een stoornis, ziekte zoals u wilt.

En kijkt u nu eens naar dit plaatje. Bent u het er mee eens? Dan heeft U! een probleem en niet hij of zij die zich negatief uitlaat. Er is denk ik nog geen behandeling, cursus of anderszins voor, maar ongebreideld positivisme is een ziekte. En als we dat erkennen hebben we al meters gemaakt.

Suzanna774

 

 

De Koning van de V&D

October 16th, 2014

Personeelsingang V&D Den Haag

Op de step naar de stad

Mijn eerste fiets kreeg ik pas toen ik elf jaar was, prompt reed ik er ook mee de plomp in, maar dat is een ander verhaal. Tot aan die eerste fiets verplaatste ik mij al steppend door de stad. Het was voor mij geen speelgoed, maar een volwaardig vervoermiddel. Vanuit Spoorwijk stepte ik over de Waldorpstraat, Vaillantlaan en Prinsegracht regelmatig de stad in en verder. De stad kon echter op een regelmatig bezoek rekenen. De step had maar een nadeel en dat was het gebrek aan een deugdelijk slot. Toch was daar een oplossing voor. Een eerste klas fietsenstalling in de V&D kelder waar Franciskus de Koning een wakend oogje hield op mijn step.
Nadat ik mijn step had achtergelaten volgde altijd een bezoek aan de speelgoed afdeling waar ik mijn zakgeld naar hartelust kon omzetten in Corgi Toys, of althans in de molen en vitrine zoeken naar nieuwe exemplaren.
Eenmaal vond ik op de afdeling iets nieuws Silly Putty in een eitje. Stuiterbal, kopieergum en klei ineen. Een speurtocht in mijn portemonnee leerde me echter dat als ik ook de fietsenstalling moest betalen, ik net geen geld genoeg had . Balen, balen! Toen ik even later in mijn portemonnee keek had ik (de fietsenstalling vergetend) net genoeg. Dat schoot me pas weer te binnen toen ik binnendoor naar de fietsenkelder liep. O.o. de Koning kon er niet mee lachen, maar ik kreeg uiteindelijk mijn step weer mee en had nog steeds de Silly Putty. Jippie.

Dagboeken

Onlangs kwam ik erachter dat Franciskus de Koning dagboeken op rijm over Haagse gebeurtenissen had gemaakt en dat na zijn dood zijn zoon de dagboeken had afgestaan aan het Gemeentearchief. Nu eens niet speuren naar familieleden maar een duik genomen in zijn werk. Franciskus de Koning (26-05-1905 – 21-11-1988) was al tijdens zijn later afgebroken priesterstudie begonnen met deze dagboeken en heeft dit gedurende zijn leven braaf volgehouden. Naast deze dagboeken, schreef hij toneelstukken en had hij een index aangelegd van moppen die hem werden verteld. Ik heb niet al zijn werk gelezen, het bevat naast filosofietjes van de gewone man, zeer klein nieuws en natuurlijk ook de grote gebeurtenissen die op ieders leven indruk maakten zoals de moorden op Kennedy en King. Hieronder volgt een kleine bloemlezing uit zijn werk “Mijn Penne Krassen” en o, ja, over mijn step en armoe heeft hij geen letter geschreven, helaas. Maar de kleine bloemlezing is bedoeld om een beeld te scheppen van Den Haag en Hagenaars uit het verleden. Net als de Koning is ook de fietsenstalling ter ziele. De afdruk van de letters fietsenstalling zijn nog zichtbaar op de marmeren gevelbekleding. Tegenwoordig is hier de personeelsingang. Als fietsenstalling doet tegenwoordig het traphek naar de tram dienst.

Mijn Penne Krassen

Ons aller streven

Een oud vrouwtje kwam de stalling in,
met tranen in de ogen,
zette haar fiets neer, een oud ding
en heeft mij diep bewogen.

Waarom? Ik zag een droevige blik,
merkte dat haar iets kwelde.
en hoorde toen een zachte snik,
dat wil ik u vermelden.

Vanwaar die snik,
wat kwelde haar,
waarom die droeve tranen?
en kijk toen kwam het ogenblik,
en dat ik u wil verhalen.

Dat oudje was jarig geweest,
en wat zij voor niemand wilde weten,
haar dag was door de kinderen,
totaal en glad vergeten.

Dat deed haar pijn in’t moederhart,
dat vraagt medeleven,
kom moedertje, sprak ik, geen smart,
want ik wil u iets geven.

Gefeliciteerd, u krijgt van mij,
een aardig mooi presentje
voor den verjaardag, nu komen wij,
zo zoetjes aan , aan het eindje.

Maar die oude vrouw sloeg plotseling,
haar armen om mij henen,
en mompelde “dank, jongen, dank”,
begon toen opeens te wenen.

Nu meende ik dat ik u dit feit,
toch even moest verhalen,
’t is waar ik ben een stukje kwijt,
maar …. meer dan te betalen.

Schonk ik aan haar als grootste schat,
een blijk van medeleven,
waarom kruiste juist zij mijn pad ?
De moraal.. Ons Aller Streven!

Gebeurd in de stalling op woensdag 6-9-’67
Naar waarheid opgeschreven
P.S. Ik gaf haar een beschilderde fles

Cassalade

Frans de Koning was werkzaam in de fietsenstalling vanaf de opening op 21 sep 1964, stallingbaas tot 1978, daarna als versleten tot aan zijn pensioen in 1970 voor 50 % hulp op drukke dagen.
Gebeurtenissen door hem verhaald zijn o.a Surceance bij machinefabriek Heijst, de brand in gebouw K&W, en natuurlijk het vleesschandaal van okt 1964 (vlees bestemd voor destructie kwam gewoon de handel in).
Bij het gerijm stond nog een opmerking. Bestemd voor Cassalade (personeelsblad V&D) of Haagsche Schouw. Zou het geplaatst worden?
Of het toen is geplaatst weet ik niet, laten we dat plaatsen dus nu maar doen, want net als toen zijn er nog steeds eenzame ouderen, soms “vergeten” door hun kinderen. Bovendien houdt het de herinnering levend aan hen die vóór ons Den haag bewoonden.

En de toneelstukken en de moppen? Ach ze liggen ter inzage voor een ieder in het onvolprezen Haags Gemeentearchief. Verwacht er niet te veel van. Humor is van alle tijden, maar tijdloos is het zeker niet. Omdat toch tot slot te illustreren, als u zelf het boekje open slaat leest u:

Uit de moppenindex

“Twee vriendinnen ontmoeten elkaar. “’t is toch erg dat jij je eerste man zo vroeg verloren hebt.”…”Ja, dat zegt mijn tweede man ook altijd.”

Arie tegen zijn vriend. “Ik heb voor mijn zieke vrouw, drie flessen wijn gekregen.” Vriend: “Man, dat is een goede ruil.”

Piet lees de krant. “Zeg vrouw, hier staat dat een Amerikaans miljonair is gestorven en zijn vermogen aan zijn vrouw heeft nagelaten. Zou jij zo’n weduwe willen zijn? “ Zij: “Neen, ik zou alleen jouw weduwe willen zijn.”

Aldus de door Frans de Koning in 1955 opgetekende humor.

Citaten en verhalen uit “Mijn Penne Krassen “Franciskus de Koning, Gemeentearchief Den Haag
Foto: Ingang Fietsenstallling, tegenwoordig personeelsingang aan de Grote Marktstraat. Foto: door Irma Vlasblom, enigszins ge-edit door mij omdat de schaduwen van de letters wel zichtbaar zijn nog, maar niet op de foto.

 

In geval van Nood

March 8th, 2013

Zo er zit al weer wat tijd tussen de laatste post en deze. Foei? Ach het managen van websites vraagt zijn tijd en veel tijd is besteed aan andere delen van onze website. Met name onze fotohoek is behoorlijk uitgebreid met foto’s uit Eindhoven en Den Haag. Daarnaast had ik het plan opgevat om eens lekker naar Parijs te gaan met on drieën om energie en cultuur op te doen. Helaas is ons alle drie een kortstondig ziekbed niet bespaard gebleven nadien. Twee maal een lichte vorm van voedsel vergiftiging en eenmaal een echte griep. Zo’n griep slaat je toch wel een week of twee van de wereld af en pas sinds vandaag voel ik mij weer op en top.

Maar we zijn dus naar Parijs geweest met eigenlijk alleen maar de bedoeling een uitgebreid bezoek af te leggen aan het Louvre en aan Musee ‘dOrsay. Voor twee van ons was het een herhaald bezoek en Bon was er nog nooit geweest. Zoekend naar goedkope reis en overnachting kwamen we uit op 5 dagen met van Nood op sjouw. Eigenlijk is dit geheel verzorgd, maar je bent niet verplicht om aan de programma’s mee te doen. Nu was ik nog nooit met een bus op stap geweest, maar voor alles moet een eerste keer zijn. Ik kan me nog wel dagtochten herinneren uit mijn jeugd van Valkenburg naar Monschau, maar een meerdaagse bustocht was echt voor het eerst. Voor ons allemaal, trouwens. Op vakantie gaan was toch eigenlijk iets dat je met een vliegtuig of met auto doet. Ik moet zeggen het comfort was prima in de bus. Ik had een redelijke beenruimte.

IMG00560-20130211-1116zzzzzvzndzaag052

Wel wilde ik omdat wij met van Nood reisden meteen de hamer uitnemen en de ruit inslaan, maar mijn dochters lieten dit niet toe.  Omdat we niet zo’n georganiseerde reisdeelnemers zijn zal ik mij niet inlaten met commentaar op de begeleiding. Het nut echter van een mp3 speler is echter bewezen en spijt van het feit dat we alleen zijn heen gereisd en teruggereisd hebben we zeker niet. De 5 dagen zoals wij ze hebben ingedeeld was heenreis, ‘d Orsay, Louvre met late opening, donderdag zien we wel en vrijdag terug. Alle prima voorbereid behalve het vegetarische eten. Ik dacht dat onze vegetariër dat wel had gedaan, maar dat had ik mooi mis. Eten vind ik trouwens nooit zo belangrijk, ik consumeer liever kunst. Op dinsdag hebben het gehele of vrijwel gehele ‘d Orsay genomen met veel tijd voor Le Moulin de la Galette van Renoir. Dit is in het echt veel betoverender dan alle plaatjes, posters en puzzels bij elkaar.

De volgende dag was Louvre dag. 11 uur binnen en ik meen 21:30 er uit gejaagd. Heerlijk maar wat een pracht bijeen. Uiteraard zijn we Mona Lisa niet vergeten, maar het Chinese gedrang is onbegrijpelijk en hoogst irritant. Deze mensen hebben het echt niet begrepen. Tien rijen dik voor dat glas en dan zich naar voren duwen al “solly”roepen. dan de camera, telefoon, smartfoon, tablet of anderszins omhoog. Even uitlijnen en klik en weer weg. 5000 km reizen enkele reis om een digiplaatje van misschien wel 16 megapixels van de Mona Lisa te maken. Neen waarde Chinois, je staat er dan echt eindelijk voor en dan moet je hem als het ware in je opzuigen, een kans die je maar één maal in je leven krijgt. Natuurlijk krijgt de eerste de beste Chinees die mij solly opzij duwt de wind van voren. Een lesje in cultuur, zullen we maar zeggen. Wat een idioten. De meesten of weer anderen zien we even terug bij de Venus van Milo. De rest van de dag heb je er geen last van. Op de etage van de Hollandse en Vlaamse meesters is het helemaal rustig.  Alleen het zaaltje met Rembrandts heeft wat aandacht van een Franse school en wat Nederlanders. Wij hebben ze echter wel met egards behandeld want Nappie heeft er heel wat gesnaaid. Het kantklossertje van Vermeer hangt er mooi bij en de Veestapel van Potter en aal die andere waren ook present. Ondanks onze lange dag niet alles kunnen zien. Een deel was dicht, een deel hangt in Louvre te Lens en we zijn een stukje grieks aardewerk vergeten. Wel een stukje van de Friezen van het Parthenon gevonden, met die uit het National in London en Athene zelf heb ik nu de meeste brokken wel gezien. Het eten gaat weer lekker mis, alle restaurants zijn dicht om acht uur en dan maar een klein hapje onder de piramide en snel nog Egypte en de resten van het middeleeuwse Louvre.

IMG00688-20130213-1153En dan die “handjes de lucht in”

Laatste hele dag besteed aan een bezoek aan het graf van Napoleon en het wereldoorlogenmuseum voor een beter beeld over het hoe en waarom van de eerste wereldoorlog, gevolgd door een wandeling naar de Eiffeltoren, arc de triomph en de Champs. Gegeten (eindelijk) bij Wilsons. Volgende dag nog even de arc op en weer terug naar Nederland.

 

Herman van Aken

November 19th, 2012

Soms heb je een leuk idee maar strand je meteen bij de titel. Wordt het Drientje, Drientjes zwanenzang of gewoon Herman van Aken? Het laatste is het dus geworden.  Bij het overlijden van mijn moeder heb ik een vijftal verhuisdozen gevuld met dingetjes. Niet veel waarde, soms emotionele waarde ach je weet het soms niet. De dozen staan al zo’n 2,5 jaar vrijwel onaangeroerd. Zeker wist ik dat ik er ook een paar simpele boekensteunen in had gedaan en die kwamen nu van pas. Snel heb ik ze opgezocht. Hoezo snel. Je pakt toch van alles beet en dan denk je o, ja. Zo ook bij het boekje Zwanenzang van Herman van Aken. Zijn derde boekje van de trilogie en met een opdracht aan ons gezin.

Herman van Aken voor wie hem niet kende of voor wie nog nooit van hem gehoord had, was een bekende Haagse dierenarts met praktijk in de van Hogendorpstraat.  Bekend was hij om zijn onorthodoxe manier van werken en zijn klantenkring die dierenbezitters uit Rotterdam, Westland en Maasluis omvatte. Bovendien keek hij niet zo op vaste uren, zodat hij een groot deelvan zijn klantenpopulatie ook terugvond achter de “Haagsche Ramen”. In 1960 heeft hij een aantal wetenswaardigheden en koddige verhalen uit zijn praktijk opgetekend in het boekje  Veterinaire Fantasie, 10 jaar later in 1970  gevolgd door een tweede boekje Humor in de praktijk en zijn trilogie maakte hij 3 jaar later vol toen hij de leeftijd der zeer sterken had bereikt (80) . Dit laatste boek van zijn trilogie heet Zwanenzang en dat is dus het boekje dat voor mij ligt. In de KB ligt er ook een exemplaar van en naar mijn weten heeft alleen nog het gemeentearchief de beschikking over alle drie de boekjes.

Dat ons exemplaar een opdracht heeft voor ons en door hem getekend is, is niet zo heel vreemd. Dat komt dan weer door Tante Stien.  Zij woonde ook  in de Hogendorpstraat. Tante Stien, een tante van mijn vader had een speciale band met ons omdat mijn vader voor zijn huwelijk met mijn moeder bij haar inwoonde. Dat was toen nog in de van Ravensteinstraat in het hofje.(foto) Toen dat huis te slecht werd hebben wij Tante Stien verhuisd naar de van Hogendorpstraat, in de nog niet zo lang geleden gerestaureerde hofjeswoningen. Tante Stien had een hondje dat luisterde naar de naam Drientje. Ook al een krasse bejaarde.

Toen het telefoontje kwam van Tante Stien dat het niet helemaal goed met Drientje ging, beloofde mijn vader na het werk “bij de gemeente” naar de van Hogendorpstraat te gaan. Het was inderdaad niet goed gesteld met Drientje en dus lag natuurlijk een bezoekje aan dokter van Aken voor de hand. Per slot was het  geen 150 meter verschil tussen de schamelijke hofjeswoning en het wat verwaarloosde herenhuis van de dokter. Met Drientje meer dood  dan  levend kwam pa bij van Aken aan.

Aanbellen , door de smalle gang vol met koper en bronswerk naar de wachtkamer en vervolgens naar de achter(behandel)kamer.  Neen, zei van Aken, ik kan niet toveren, alleen maar een spuitje geven, en voor hij het gezegd had zat de naald al in Drientje en blies Drientje haar allerlaatste adem uit.

Wil je hem nog meenemen vroeg van Aken aan mijn vader, die het verhaal aan tante Stien ook zo wel moeilijk genoeg vond en zich al helemaal niet over straat zag lopen met een dode hond en een honderiem. Neen , zei Pa dus en van Aken zei op zijn beurt; o, dan zorg ik er wel voor, liep om de behandeltafel heen, opende de openslaande tuindeuren, pakte Drientje bij de vier poten en met een enorme zwieper belandde Drientje ergens achter in de tuin tussen de struiken.

Zo was van Aken, en als ik stiekem zijn trilogie doorblader komen al die verhalen van hem tot leven. Het hoertje dat in een Rolls voor kwam rijden, met één boxer naar binnen ging en er met 12 weer uitkwam, de wiebeltax van Witteveen, de vrije sex, de beginjaren van de tv, de naamsverbasteringen,  kortom het verhaal van mensen met dieren, verteld op een soms wat spottende meestal ironische  manier. Ik denk dat ik de eerste twee deeltjes ook weer ga opsnorren.

Want het was toch wel een monument van zijn tijd die Herman van Aken.

Artefacten uit onze vaderlandse geschiedenis.

September 11th, 2012

Het enige en waarachtige verhaal over mijn zoektocht naar artefacten uit onze vaderlandse geschiedenis.

Onderstaand verhaal is een samenvatting van de onderzoekingen van 2003 t/m 2011, zoals beschreven op mijn website 3xploeg.com. aangevuld met recente ontwikkelingen en onderzoeken.

De jeugdjaren

Als kleine Haagse jongen was ik vaak in Delft te vinden. Delft was vanuit de Haags-Rijswijkse grens waaraan wij woonden vrij eenvoudig te bereiken via de Lange Kleyweg, waar ik ook nog op school heb gezeten. De route langs de Lange Kleyweg, het kipbruggetje (dubbele hangbrug), de Calvéfabriek en de stank van de Koninklijke Gist en Spiritusfabrieken, langs de molen naar de Binnenwatersloot. Bij de patattent kon je softijs kopen per kwartliter in een plastic drankbekertje. Het was een regelmatige tocht op zondagen. In Delft zelf was veel te doen en te zien, buiten het onvermijdelijk struikelen over de toeristen. Een van mijn geliefde plekjes was de Prinsenhof, waar je, je vingers kon steken in twee gaten in de muur. Die gaten waren kogelgaten veroorzaakt door de kogelinslag ten tijde van de moord op de vader des vaderlands. Tenminste zo gaan de verhalen. Wie een beetje logica in zich heeft, vind die kogelgaten toch wel erg laag zitten in verhouding met de hoogte van de wonden van de Prins van Oranje. Ik herinner me uit deze bezoeken een plek uit het gebouw die me lang heeft bezig gehouden. Vlak voor de werkkamer van de Prins van Oranje, tegenover een deur naar een grotere zaal hing namelijk een klein schilderij. Dit schilderij boeide mij hevig, ik kon mij er eenvoudigweg niet van losscheuren .

Kipbruggetje bij Calvé te Delft

Als ik graaf in mijn geheugen stelde het een soort van keukenruimte voor met rechts een schouw en op de achtergrond een muur met raam of deur waardoor natuurlijk licht naar binnen kwam. Lang heb ik naar dit schilderij gekeken. Niet om de schouw of raam dan wel deur, maar door de wijze van aankijken van een op dit werk geschilderde vrouw. Het was bijna alsof we contact hadden, lange tijd heb ik versteend in haar ogen staan kijken. Totdat ik dacht dat, dit te zeer ging opvallen. Ik ging verder naar de werkkamer van de prins en keek uit het raam. Door het zien van de positie kon ik altijd weer terug naar het schilderij. Ik wist immers nu precies waar het hing. Op de terugtocht uit de kamer er nog eens langdurig naar staan kijken. Later ben ik er nog eens terug geweest, maar aan de muur hing niets meer. Het leek ook wel of er nooit iets had gehangen. Ik heb het nooit meer terug gezien, al onderneem ik nog wel eens pogingen in het achterhalen van dit schilderij.

Mijn jeugd ging voorbij, zoals jeugden dat helaas plegen te doen. Ik verhuisde op de leeftijd van 21 jaar naar omgeving Eindhoven. Cultureel gezien een dood gebied, vergelijkbaar met gaan zwemmen in de Sahara. Met nieuw verworven vriendinnen kwam het dan ook regelmatig voor dat ik naar Zuid Holland terug ging. Zo’n beetje alle musea werden afgelopen en uiteraard werd het Prinsenhof niet vergeten. Nog later ging ik steeds vaker boeken kopen, over Den Haag, over de geschiedenis, en alle sloopbewegingen van overijverige wethouders en projectontwikkelaars. Stukje bij beetje werd ongeveer alles uit mijn eigen leven afgebroken. Het ziekenhuis (Zuidwal) waar ik geboren ben en drie van de vier huizen waar ik in Den Haag gewoond heb. Ik weet niet of dat uiteindelijk het startsignaal is geweest, maar steeds intenser begon ik te zoeken naar artefacten van 200 jaar Ploeg in Nederland en passant de geschiedenis van de stad en wijde omgeving meenemend.

Ledeganck

Op enig moment raakte ik in het bezit van het boek Physiologie van een Hagenaar uit 1843, geschreven door een Hagenaar, achter wie volgens velen Ledeganck schuil ging. Vroeger hadden ze ook humor maar een specifieke passage uit het boek liet mij niet meer los.

 

” Die onderste stat es jammerlike”
zo bespreekt de schrijver , onder vele klanken, van ach en wee de begane grond van het Mauritshuis in Den Haag. Toen en ook nu een museum. Alle rariteiten in koninklijk bezit werden hier tentoongesteld op de onderste verdieping. De bovenverdieping bevatte destijds de schilderijencollectie. Onder al die rariteiten oder andere het hemd van Willem III, speeltuig van tsaar Peter en de “pistoolen van Balthasar Gerards”. Hé denk ik dan. De pistolen van Balthasar Gerards?  De pistolen van Balthasar, die heb ik nog nooit gezien. Hoe graag zou ik deze eens aanschouwen. Aanschouwen, bij voorkeur op de plek waar de kogels uit deze pistoolen zo noodlottig de geschiedenis van de Lage Landen schreven. Aldus maar eens gemaild met de toenmalige bezitter ” Het Mauritshuis”. De conservator mailde mij een alleraardigst berichtje terug, maar kon mij niet verder helpen. Ooit was de boel overgedaan en uiteindelijk beland in het Rijksmuseum.

Zo begon stiekem een zoektocht die ergens in 2003 begon en uiteindelijk voortduurde tot juli 2012. Er zijn vele mailwisselingen, briefwisselingen en bezoeken her en der aan leeszalen voor nodig geweest om uiteindelijk wat licht in de duisternis te scheppen. Of het enige en werkelijke verhaal is, ach wat is waarheid. Ik ben er echter van overtuigd dat we niet veel dichter bij de waarheid kunnen komen dan zoals ik nu ga ontrollen.

Rijksmuseum

We beginnen in 2004 als het Rijks op een van mijn mails als volgt reageert.
De pistolen van Balthasar Gerards bevinden zich voor zover ons bekend niet in de collectie van het Rijksmuseum. Ik (conservator Rijksmuseum) weet ook geen andere collectie in Nederland waar deze zich wel zouden kunnen bevinden. In de negentiende eeuw was er een ware rage in het verzamelen en presenteren van voorwerpen die een historische herkomst zouden hebben, maar vaak niet de juiste ‘papieren’ hadden. In de twintigste eeuw zijn veel van deze voorwerpen ontmaskerd. Mogelijk is dat in dit geval ook zo en is de toeschrijving aan Gerards verloren gegaan. Mocht u over meer informatie beschikken over deze pistolen dan houd ik mij aanbevolen.

Nou veel meer informatie had ik niet, maar ik heb het gedurende de jaren 2004 tot en met 2006 geprobeerd bijeen te brengen. Waarom? Wel er hadden in het koninklijk kabinet pistoolen gelegen (die wellicht zouden hebben toebehoord aan…) Maar of dat eigendom nu wel of niet bewezen is , met of zonder de juiste papieren,  een ding is wel zeker. Er hebben daar twee “pistoolen” gelegen, waar zijn die gebleven?
Zo komen we in een splitsing van de vraag in de volgende tweevragen. Wat is er in 1584 gebeurd met de moordwapens? Wat is er gebeurd met de Pistoolen die in de 19e eeuw zijn tentoongesteld en waarvan men aannam dat deze van Balthasar waren?

Een vraag die niet alleen mij bezig hield, door de jaren heen zijn er meerdere mensen geweest. Er komt weer een mailtje van het Rijks naar aanleiding van een vraag.

In de korte handleiding ter bezichtiging der verzameling van zeldzaamheden in het koninklijk kabinet, met een opsomming van 744 nrs heb ik (conservator) de pistolen niet kunnen vinden. Dit maakt de vraag of de pistolen destijds daadwerkelijk overgebracht zijn naar het Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst minder zeker. In deze beperkte catalogus ontbreekt echter een klein aantal nummers. Mocht u over een andere bronvermelding beschikken dan is dat uiteraard interessant en levert dit wellicht nieuwe inzichten op.
Navraag bij mijn collega’s van het Legermuseum in Delft heeft ook geen aanvullende informatie opgeleverd. Een ieder is er overigens van overtuigd dat mochten deze pistolen er nog zijn, ze dan uiteraard een plek zouden verdienen in het Prinsenhof te Delft. Het grote historische belang gecombineerd met het feit dat in de grote musea geen bekendheid is met het nog bestaan van deze pistolen, geeft echter weinig hoop. Maar wie weet.

O, hoe mooi zou het zijn, als …

Er volgt zelfs een telefoongesprek met het Rijks.
In dit telefoongesprek met het Rijks werd wel weer gewag gemaakt van pistolen maar die zouden Willem van Oranje zelf hebben toebehoord. Ook schijnt er compleet met lood (van de kogel??) een kleed te zijn dat Willem van Oranje droeg op het moment dat hij Gerards tegen het lijf liep. (Of was dit nu weer het hemd van Willem III waarvan gewag wordt gemaakt).Volgens mijn bron in Amsterdam is het ook zo dat pistolen in die tijd een kostbaar bezit waren.

Je zou dus aan kunnen nemen dat Gerards die zelf heeft meegenomen tijdens zijn vlucht, die overigens niet lang duurde, voor hij bij de stadsmuur werd overmeesterd. Ze hebben hem later flink te pakken genomen in het “Steen” en nog later op de markt dat is bekend. Volgens mij is het aannemelijk te maken dat hij de of het leeggeschoten pisto(o)l(en) heeft gelaten waar ze waren en dat ze zo in koninklijk bezit kwamen. Misschien is er iets geschreven toen de verzameling in koninklijk bezit werd overgedragen aan het Mauritshuis? In ieder geval zal het in Amsterdam makkelijker speuren zijn als er een opgave is van materialen die van het Mauritshuis naar Amsterdam zijn gegaan. Kortom de kans dat ze zomaar even van de plank gepakt kunnen worden is verkeken, maar er zijn nog vragen en er is nog hoop. Laten we eerst zoeken naar de antwoorden op de talloze vragen en vaagheden in deze alinea. De toedracht van de moord en de vlucht en een ingang naar de gegevens rondom het vertrek van de collectie in Den Haag.

De toedracht van de moord

Over de toedracht van de moord is veel geschreven, heel veel geschreven. In detail zijn bijna alle verhalen verschillend. Het slachtoffer en de dader zijn in alle omstandigheden nog wel gelijk. Ook over de vlucht van Balthasar is veel geschreven en ook in vele variaties. Waar het Rijks vind dat pistolen een kostbaar bezit zijn en waarschijnlijk meegenomen, ach het is een variant. Meer opgang vind dat hij slechts het ongebruikte pistool heeft meegenomen en het andere heeft achtergelaten. Toch zijn er ook geschiedenissen te vinden waarin hij beide achterlaat. Met schilderijen en tekeningen is het al evenzo. Dan weer staat Balthasar afgebeeld met een enkel pistool en dan weer met beide. Een welhaast moeilijk te ontwarren knoop.

In augustus 2004 ontvang ik van het Rijks een envelop met een overdruk.
een kopie uit een boek: Antieke vuurwapens door Ir. R.F.W. Kempers. In dit boek wordt gewag gemaakt van de pistolen van Balthasar Gerards. Volgens de schrijver is het aannemelijk dat de pistolen zg. Radslotwapens waren. Een der pistolen aldus de schrijver heeft nog geruime tijd in het voormalige Nederlandse museum voor Geschiedenis en kunst te Den Haag gelegen. Volgens de schrijver gaat het hier maar om één pistool. B.G. zou namelijk het ene pistool op de vlucht hebben weggegooid en het andere is nooit boven water gekomen. Ook maakt Kempers er gewag van dat de moordaanslag maar met één pistool is geschiedt. Dwz. B.G. heeft maar een van zijn pistolen gebruikt.

Naar de wetten der logica (althans mijn logica)  is dit dus ook het pistool dat door hem is achter gelaten en is teruggevonden. Over het wapen uit het museum is Kempers kort. Dit historisch zo belangrijke wapen is later helaas verloren gegaan. Een droevig einde dus van de speurtocht. Nee nog niet. Is er dan nergens een spoor van het pistool bewaard gebleven? Het verzenden vanuit het Mauritshuis, de ontvangst in Amsterdam, De eventuele notitie die gewag maakt van het verloren gaan. Wat waren de bronnen van Kempers?

Een vorstelijke verzameling

Op de website van cultuurwijs vind ik nog het volgende:
cultuurwijs.nl . http://www.cultuurwijs.nl/cultuurwijs.nl/cultuurwijs.nl/i000267.html

Een vorstelijke verzameling
‘Het hemd van Willem III, het gebed des Heeren in miniatuur, het kleed van de Zwijger, de oorlogsrusting van de Ruiter […], speeltuig van Czaar Peter, drinkhorens uit China, printjes uit China, de pistolen van Balthasar Gerards [].’ Aan het eind van de 19de eeuw werd de enorme diversiteit aan voorwerpen in de collectie van het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden openlijk bekritiseerd. De collectie, die grotendeels voortkwam uit de voormalige stadhouderlijke verzamelingen, ademde de geest van voorbije tijden. Een andere kijk op verzamelen zorgde ervoor dat de collectie van het Kabinet van Zeldzaamheden na 1875 verdeeld raakte over bestaande musea.

Verscheidenheid
Door alle aanwinsten ontstond een groot ruimtegebrek aan het Buitenhof. Toen het Rijk in 1820 het Mauritshuis in Den Haag aankocht, werd de benedenverdieping aan het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden toegewezen. Op de bovenverdieping werd het Koninklijk Kabinet van Schilderijen, eveneens in 1816 opgericht, gehuisvest. Bij deze gelegenheid kreeg predikant R.P. van de Kasteele, in 1816 aangesteld als directeur van het Kabinet van Zeldzaamheden, de kans om de collectie opnieuw in te delen. De beide eerste zalen wijdde hij aan China, dan volgde een grote zaal met Japanse voorwerpen, in het vierde vertrek was elk werelddeel vertegenwoordigd, terwijl in de vijfde ruimte voorwerpen werden ondergebracht die vooral op Nederland betrekking hadden.

De Handleiding tot de bezigtiging van het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden die Van de Kasteele in 1824 uitbrengt, toont aan hoe rijk de verzameling was, maar ook hoe enorm divers. Door de indeling naar werelddelen had Van de Kasteele wel enige orde proberen aan te brengen in de gigantische verscheidenheid van voorwerpen. Maar echt selecteren deed hij niet. Rijp en groen werden door hem verzameld en kregen vaak naast elkaar een plek in het Kabinet. In de ongelijksoortigheid die daarmee ontstond, valt iets te bespeuren van de manier waarop tot aan het begin van de 18de eeuw werd verzameld.

Scheiding
In zijn beroemde artikel ‘Holland op zijn smalst’, in De Gids van 1873 beschrijft Victor de Stuers het museum als een zonderlinge uitdragerij, een pandjeshuis, dat in de benedenverdieping aan bederf is overgegeven. In 1875 verlaat de collectie het Mauritshuis. Belangrijk hierbij is de scheiding die wordt aangebracht tussen objecten die betrekking hadden op de geschiedenis van Nederland en volkenkundige voorwerpen. De eerste komen uiteindelijk terecht in het Rijksmuseum Amsterdam op de afdelingen ‘Nederlandse Geschiedenis’ en ‘Beeldhouwkunst en kunstnijverheid’. De volkenkundige voorwerpen komen na enige omzwervingen uiteindelijk terecht in het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden.
Ook bij andere instellingen worden voorwerpen uit de collectie ondergebracht. In 1883 houdt het Kabinet van Zeldzaamheden officieel op te bestaan.

(Hanneke Prins)

Kolders

In een artikel over kolders komen Evelien Sintnicolaas en Harm Stevens nog even terug op de Pistolen van Balthasar Gerards.

Kolders. Van modieus militair kledingstuk tot slagveldreliek*
Eveline Sint Nicolaas en Harm Stevens

In 1815 keerden de kostuums via Berlijn in Nederland terug, waar ze werden opgenomen in het in het Mauritshuis gevestigde Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden. In 1824 werd de eerste catalogus uitgegeven, geschreven door de directeur R.P. van de Kasteele. De tekst bij het eerste nummer luidt: Het gewaad hetwelk men beweerd door Z.D.H. Willem I te zijn gedragen, den dag van den moord door Balthazar Gerards- een daarbij behoorend Horologie en Geuzenpenning, benevens de zinkroeren, het stukje lood en de kopij van het vonnis des moordenaars. Hieronder schreef Van de Kasteele: Deze voorwerpen, afkomstig uit het Kabinet van Z.D.H. Prins Willem V, werden na de omwenteling van 1795 te Londen, vervolgens tot 1815 te Berlin bewaard, en daarna door Z.M. Willem I aan het Museum ter plaatsing toegezonden.
Van de Kasteele heeft met deze beschrijving heel wat verwarring veroorzaakt. Met een zekere slordigheid werden de kledingstukken van de Friese Nassaus, inclusief de pistolen van Willem Frederik, bij elkaar geplaatst en geassocieerd met de dramatische dood van Willem van Oranje. De pistolen die in Leeuwarden nog van Willem Frederik waren geweest, waren in Den Haag gepromoveerd tot de moordwapens die Balthasar Gerards had gehanteerd. Zoals Bas Kist in 1995 schreef: Om het belang van de collecties als geheel te onderstrepen werden voorwerpen aan zo belangrijk mogelijke personen toegeschreven.  Uit het naschrift blijkt bovendien dat Van de Kasteele de meer recente herkomstgeschiedenis van de voorwerpen niet kende.

Het sluit in 2004 mijn zoektocht voorlopig af. Het is niet duidelijk waar de pistolen van Balthasar Gerards zijn gebleven en de pistolen uit het Mauritshuis die aan hem toegeschreven waren, waren zeker niet van hem, maar van Willem Frederik.

Een eeuw strijd voor Nederlands cultureel erfgoed

In 2008 echter loop ik tegen een exemplaar aan van een eeuw strijd voor Nederlands cultureel erfgoed van F.J. Duparc (isbn 90 12 00840 9) (staatsuitgeverij, 1975)

Behalve de prachtig opengewerkte tekening van het rijksmuseum bevat dit boek ook in hoofdstuk 5 b een paragraaf gewijd aan de laatste jaren van het koninklijk kabinet der zeldzaamheden.

Oneerbiedig gezegd is de hele “bubs” onder de bezielende leiding van de Stuers na het Mauritshuis ondergebracht in het pand Lange Vijverberg in Den Haag. Hier is de door de Stuers aangestelde directeur bezig geweest met een catalogus en inventaris. Zijn eerste epistel werd met de grond gelijk gemaakt omdat de verzameling nogal slordig beschreven werd. (een kamer vol aardewerk). Later is er een betere beschrijving gemaakt en is de verzameling deels verhuisd naar Amsterdam en andere musea. Ook werd helaas door de Stuers een handeltje van verkoop en leen bedreven. Daarnaast werd op het Lange Vijverberg gruwelijk met de stukken omgegaan. Poten werden afgezaagd van kostbare Japanse tafeltjes etc.

Enig speurwerk en een mail, levert mij de overtuiging op dat de catalogus en inventarisatie in het bezit moet zijn van het nationaal archief. Ik snuffel op de website van het Rijks en vind http://www.rijksmuseum.nl/attachments/bulletin/BULLETIN_2006_03.pdf

Ik begrijp dat van de Kasteele in 1824 een inventaris heeft gemaakt en in 1874 van minister Heemskerk opdracht kreeg de collectie over te dragen. Ik moet nog even nazien of zijn zoon hem dan is opgevolgd. Dat van de Kasteele er ronduit gezegt met de pet naar heeft gegooid weet ik, maar nu begrijp ik definitief dat de “Pistolen van Balthasar” dus eigenlijk de pistolen zijn die in Friesland nog van Willem Frederik waren. Zijn deze pistolen fysiek dan in het Rijks aanwezig? Ja, blijkt. NG-NM-1109 is het inventarisnummer van de pistolen van Willem Frederik, te zien in de Philipsvleugel (Rijksmuseum) en op onze website.

De pistoolen

In 2008 sluit ik dan ook het verhaal op mijn website. De pistolen zijn terecht, al blijken ze dan niet van Balthasar Gerards te zijn geweest. Over wat er daadwerkelijk gebeurd is met de pistolen en uberhaupt wat er zich in 1584 afspeelde is genoeg geschreven. Helaas kun je er alle kanten mee uit en als je een kant kiest kun je noch bewijzen noch aannemelijk maken dat dit dan ook zo was. De 400 jaren kloof blijkt vooralsnog onoverbrugbaar.

Lang blijft het zo tot juli 2012. In de periode 2008- 2012 heb ik mij absoluut niet bezig gehouden met Willem van Oranje, de moord op hem, de wapens of anders. Ik niet maar anderen blijken nog steeds gegrepen door het verhaal en er wordt ruim 4 eeuwen na de dood van Willem de Zwijger een heus onderzoek gedaan met de techniek van heden. Meer dan de boute uitspraak dat Willem zijn laatste woorden nooit heeft gezegd omdat hij direct dood was heeft dit onderzoek niet opgeleverd.

Maar er zijn meer dingen, waarvan ik het naadje van de kous wil weten. Zo is er nog altijd de windroos op de Korte Vijverberg waar ook heel wat waar en onwaarheden over worden verteld. Juist dit verhaal, dat zich afspeelt op minder dan honderd meter van het Mauritshuis, de plek van het kabinet der Zeldzaamheden brengt mij naar de Koninklijke Bibliotheek. Als ik het boek dat ik hiervoor denk nodig te hebben reserveer, zie ik ook al snuffelend in de indexen dat de handleiding tot bezichtiging van het kabinet uit 1823 ook ter inzage is. Zowel de verkorte als de volledige handleiding reserveer ik direct.

Handleiding tot bezigtiging

Nu kom ik dus te weten, uit eerste hand, wat er allemaal te zien is geweest en hoe de verwarring kon ontstaan.
Letterlijk staat in het boekje.

Op bladzijde 125 lees ik
Kamer 5 Lessenaar 21
In lessenaar 21 een rok, broek, kolder, hemd en doek met bloed, benevens een hoed, een stukje lood, eenige stukjes been, twee zinkroeren, een kogeltje (elders vertoond, maar niet passende op een der zinkroeren), een antiek, op goud geëmailleerd , en waarschijnlijk te Regensburg vervaardigd, horologie, op de kas is het oordeel van Paris gemaald, en buiten om het horologie ziet men afbeeldingen van steden. Voorts een Geuzenpenning, zoo als die beschreven is bij van Loon d 1, pag 83, no 3. en in Bezot , Histoire Metallique de la republique de Hollande, pag. 1,2,3. Dit alles wordt gehouden voor het gewaad van wijlen Z.D. H. Willem den 1., den grondlegger van de Neérlands vrijen staat, gl. gedacht., hetwelk dien Vorst is uitgetrokken, na de moord aan hem gepleegd door Balthasar Gerards, in den jare 1584.
De kopij van het vonnis over dien snoodaard geveld ende uitgevoerd op den 14 julij van datzelfde jaar, en mede te vinden in Bor. Nederlandsche Oorlogen is hierbij gevoegd, teneinde uit hetzelve te zien, dat alles wat men hier aantreft, volkomen strookt met dit stuk.

Er staat dus helemaal niet dat de pistolen Balthasar Gerards hebben toebehoord, wel dat alles in de lessenaar Willem de Zwijger zou hebben toebehoord. Dit zou stroken met hetgeen in het vonnis over Balthasar Gerards is vermeld. Wel. Het Vonnis is bewaard en ligt in het archief van Delft. Lastig is dat het meer dan 400 jaar oud is en met de hand geschreven. Enkele foto’s van delen van het vonnis maken mij wel duidelijk dat het een hele puzzel is de tekst te reproduceren. Maar niet onmogelijk. Een transcriptie van dit vonnis is op internet (wiki) te vinden. Geen woord echter in deze tekst dat het aannemelijk maakt dat dit vonnis onomstotelijk zou bewijzen, dat de in de lessenaar tentoongestelde bezittingen van Willem van Oranje zouden zijn. Herlezing van het oorspronkelijke document staat dus op de agenda.

fidèle au Roy jusqu’ à la besace

Bovendien zal ik wel niet de enige zijn die uit dit vonnis teksten heeft gehaald, misschien is er nog wat over te vinden. Teleurgesteld verlaat ik de Kon. Bibl. Teleurgesteld omdat mijn eerste signaal, het boek van Ledeganck uiteindelijk dus helemaal niet blijkt te kloppen. Thuis vind ik een vernieuwde vertaling van Motley. De opkomst van de Nederlandsche republiek op internet. In het zevende hoofdstuk een heldendood staat over Willem de Zwijger het volgende;
Willem de Zwijger was dien dag, gelijk hij doorgaans placht, hoogst eenvoudig gekleed. Hij droeg een breedgeranden, slappen, donker vilten hoed, met een zijden bandje om den bol – zoo als de Geuzen in het eerste tijdperk van den opstand; een hooge geplooide kraag omgaf zijne hals, en hij had op de borst ook een Geuzenpenning hangen met het randschrift: fidèle au Roy jusqu’ à la besace; terwijl een wijde mantel van grijs friesch laken, over een bruin lederen wambuis, met een wijden uitgesneden broek zijne kleedij voltooide(2).
(2)De kleeding, die de prins in dit treurig uur droeg, is nog te zien op het Haagsch Museum.

Hieruit kunnen we opmaken hoe Willem I was gekleed ware het niet dat de voetnoot veronderstelt, dat hetgeen beschreven is ook een beschrijving kan zijn van wat in lessenaar 21 ligt. Daar hebben we niet veel aan maar een eindje verder staat;
en sprak drok met den burgemeester van Leeuwarden – den eenigen gast, die dit feestmaal bijwoonde – over de burgerlijke en godsdienstige zaken in Friesland(3)
(3)Historie Balthazars Geraerts een alias Serach enz.

historie Balthasars Geraerts

Met deze historie Balthasars Geraerts een alias Serach enz  wordt in de voetnoot bedoeld het boekje Historie Balthazars Gerard
alias Serach// die den Tyran van ‘t Nederlandt den Prince van Orangie doorschoten heeft: ende is daerom duer grouwelijcke ende vele tormenten binnen de Stadt van Delft openbaerlijck ghedoodt.

Dit boekwerk uit 1584 zelf is in datzelfde jaar nog vertaald in het Frans en Duits. Het geeft het verhaal van de aanloop, de moord, de vlucht, de gevangenneming, het verhoor en uiteindelijk de straf weer alsof het om een ooggetuigenis gaat. Wie de schrijver is, is niet geheel duidelijk, maar wie zich door het oude Nederlands en het gotische schrift heenworstelt vind op vele vragen antwoord. Dat worstelen, kan want het boek is gedigitaliseerd in 2011 en via de KB en Europeesche Bieb in te zien.
Wat er direct na de moord met de pistolen is gebeurd staat ook niet in dit boek, wel is er een gedetailleerde beschrijving van de folteringen die Gerards mocht ondergaan.  Ook zeer gedetailleerd is beschreven hoe de terechtstelling is verlopen. Hieruit citeer ik;

 

En als hy nu aenden staeck stondt gebonden/ so hebben die buelen oft hangdieuen het arme onnosel ende ontschuldich pistolet genomen/ daer hy op zijn vroom feyt mede volbracht hadde/ ende tselue ten aensien van hem op een aenbeelt der smissen met groote ijsere hameren ende met groote fortze ontstucken geslaghen. Daernae hebbense hen wederom gekeert tot onsen Balthazar / nu al geheel int gebedt ende tot Godt opgetogen wesende

Ofwel in meer hedendaags Nederlands
Terwijl hij aan de paal was gebonden, hebben de beulen of hangdieven het arme onnozele en onschuldige pistool genomen, omdat het ondanks die onschuld wel mede het feit volbracht had. Dit pistool hebben zij in het aangezicht van Balthasar Gerards op een aambeeld met grote ijzeren hamers en met grote kracht aan stukken geslagen. Daarna hebben zij zich weer tot Balthasar gekeerd, die ondertussen diep in gebed tot God was geraakt.

Terechtgesteld

Het pistool waarmee de moord is gepleegd is dus luttele dagen na de moord tegelijkertijd met de dader “terechtgesteld” in Delft.

Dat was één. Nu het andere pistool.
Hiervoor duiken we weer Motley in. Den volgenden ochtend kocht hij voor dat geld een paar zinkroeren van een soldaat van de wacht, met wien hij het eerst over den prijs niet eens kon worden, daar de verkooper hem geen gekapt lood of kogels kon bezorgen.

Bekijken wij het vonnis van 15 juli 1584 dan staat hier
hij gevangen gegaen is in zijn logement ende die twee cincqroers geladen hebbende, het eene met drie ende het andere met twee loden ofte bale, weder in ‘t hoff gegaen es, hebbende de twee cincqroers, hangende an zijn rijem op zijn ‘s lincker zijde onder zijn mantel, laetende zijn mantel van zijn rechter schouder neder hangen, opdat hij nyet en soude schijnen ijet onder zijn mantel geladen te hebben ende dat hy den voornoemden heere Prince, comende van der tafele ende uuyten salette gaende omme de trappen op te treden naar zijn camere het eene cincqroer ofte pistolet, met drije looden ofte balen geladen, op denselven heere Prince affgeschoten heeft, van welcke schote de voornoemde heere Prince (ten grooten leetwesen van allen goeden patrioten) gestorven is.

Hij is dus naar zijn logement gegaan en heeft daar de pistolen geladen. Het een met drie, het andere met twee kogels. De moord heeft hij gepleegd met het wapen met drie kogels. Het andere heeft hij niet gebruikt, tijdens de verhoren heeft Balthasar wel aangegeven dat hij het liefst die ook nog had leeggeschoten, maar de wachters gaven hem niet genoeg tijd.

Dat maakt het zeer aannemelijk dat hij tijdens zijn vlucht in ieder geval te weinig tijd heeft gehad om ook nog zijn tweede pistool te pakken, uitsluitend om het achter te laten. Hij zal dus zijn gevlucht met medenemen van zijn tweede wapen dat nog steeds aan zijn riem stak. Tijdens zijn vlucht is hij gevallen, volgens de ene bron over een loopjongen, volgens een andere versie over een baal hooi. Op dat moment is hij gepakt, waarschijnlijk in bezit zijnde van het tweede pistool. Wat daarmee uiteindelijk is gebeurd is nog een raadsel. Het vonnis van Balthasar besluit met;
verclarende alle syne goeden geconfisqueert ten proffijte van den Heer. Aldus gepronunchieert op ‘t Stadthuijs der stadt Delff, den 14den dach Julii anno 15 honderd vijer ende tachtich.

Als Balthasar inderdaad de pistolen van de wacht kocht zijn ze maar kort in zijn bezit geweest. Het voor de geschiedenis belangrijke pistool is vernietigd (lees. Terechtgesteld), het andere heeft hoegenaamd geen belang voor onze vaderlandse geschiedenis.

Een definitief einde?

Hiermee is er nu definitief een eind gekomen aan de zoektocht naar de pistolen uit het koninklijk kabinet der zeldzaamheden die volgens sommige bronnen aan Balthasar Gerards zou hebben toebehoord. Die pistolen zijn er nog en liggen ter bezichtiging in het Rijksmuseum van Amsterdam. Ze zijn gedateerd ca: 1650 en toegeschreven aan Willem Frederik. Het pistool waarmee de moord wel is gepleegd is aan stukken geslagen op de Markt dit onder de ogen van een gebonden Balthasar Gerards.

Theoretisch is het mogelijk dat het op de Markt vernietigde pistool niet het moordwapen was, maar het pistool dat op Balthasar Gerards is gevonden. Het werkelijke moordwapen zou dan nog kunnen bestaan. Maar zelfs als dat gevonden wordt is niet na te gaan of inderdaad deze verwisseling heeft plaatsgehad. Het zijn een van de raadselen waarmee wij moeten blijven leven. En dat laatste doen wij dan nog maar even. Even, totdat, er wellicht nog nieuwe informatie opduikt. Of zoals op verzoek een goede beschrijving van de verhoren (lees martelingen) en de voltrekking van de straf. Sommigen lichten namelijk nog wel eens een tipje van de sluier, anderen beperken zich tot de omschrijving gruwelijk. Daardoor wordt er ook nu nog de fantasie op losgelaten. Niet nodig dat laatste want er is genoeg over bekend.

Kleuterschool

August 16th, 2012

kleuterschool de Korenbloem

Levenslessen. Je leert ze overal en altijd. Soms herken je ze eerst niet. Doen ze alleen maar pijn. Later als je om je heen kijkt ben je blij om dat pijnmoment. Het voorkomt je tweede keer, ofwel het struikelen over dezelfde steen, dat eigenlijk alleen voor ezels is weggelegd. Overal en altijd levenslessen, Ze zijn er altijd, eigenlijk al vanaf de wieg, maar je geheugen werkte toen  nog niet zo goed. Dat komt pas later. Vanaf heel jong maak je dingen mee, en voor zover je ze kunt herinneren, duurt het soms nog jaren voor je ze op waarde weet te schatten. Van mijn eigen leven kan ik mij veel herinneren, gelukkig maar. Veel van wat die eerste vijf jaren van mijn leven voorbij kwam, krijgen soms zelfs nu een plaatsje. Ik ben nu wees, mijn vader en moeder zijn er niet meer. Dus ook niet de ondersteuning van hen. Ik moet er nu zelf mee klaar komen. Ik moet de dingen van vroeger nu zelf een plaatsje geven. De ene keer lukt dit beter dan de andere. Er is in ieder geval niemand meer uit die tijd die kan zeggen, zo was het niet, dat denk je maar. Eigenlijk gelukkig maar, want nu worden lijntjes met vroeger niet meer verbroken, verbroken zoal vroeger nog wel eens gebeurde.

De titel die ik deze historie mee geef is kleuterschool. De kleuterschooltijd van mijzelf. Die kleuterschool tijd heeft niet lang geduurd, want ik wilde niet. Als mijn moeder mij vroeg wanneer ik naar school ging zei ik altijd morgen. En morgen werd het nooit. Er was altijd een andere morgen. Misschien verzet ik me daardoor wel tegen partijprogramma’s politieke visies en convenanten met morgen. Morgen wordt het beter, werken aan morgen. Helaas, morgen wordt het nooit. Altijd is het vandaag en gisteren en hoe ouder je wordt hoe langer gisteren is geworden.

klaslokaal Keluterschool de Korenbloem

Daarom heb ik het over gisteren, gisteren toen ik op de kleuterschool zat. Kleuterschool de Korenbloem in de Douwes Dekkerstraat in Den Haag. De naam van de kleuterjuffrouw is mij ontschoten, het was iets met huis. Huizinga of zo. Slechts een half jaar heb ik op de kleuterschool gezeten, toen was ik al oud genoeg om naar de “grote school” te gaan en echt te leren. Op de kleuterschool was het voornamelijk spelen. Spelen en knutselen. Ik weet nog hoe ik het in 1959 geweldig vond, al is het maar een keer voorgekomen, om achter de schildersezel te zitten. Als kind tekende je veel. Tekenen op de grond, tekenen aan de tafel, maar op de kleuterschool was tekenen geweldig. Met waterverf achter een schildersezel. Je werk verticaal voor je, ik vond het geweldig. Net als puzzels, houten puzzels, de speelhoek en mamma die je na school stond op te wachten bij het hekje. Als het mooi weer was, was het buiten spelen geblazen. Buiten in de zandbak, waar op andere momenten een groot net overheen hing tegen de katten en ander gedierte. Of spelen met dingen, dingen die waren opgesloten in het huisje op het speelterrein.

Een extra rondje

En zo komen we bij een van mijn eerste levenslessen. Het was mooi weer die dag in 1959. Tijd om lekker buiten te spelen. De juffrouw (Huismans of Huizinga) verdeelde het speelgoed tussen de kinderen. Maar er was niet genoeg voor alle kinderen. Je moest samen doen, eerlijk samen spelen. Een jongetje en ik kregen een fietsje.  Een fietsje waar we om de beurt op moesten rijden. Weet je wat ,zei het jongetje ik ga eerst een rondje om het speelplein rijden en als ik terug kom mag jij. Wachten duurde lang in de zon. Eindelijk was zijn rondje voorbij. Weet je wat ,zei hij, ik ga nog een rondje en dan mag jij straks twee rondjes. Twee rondjes wouw, nou dat wilde ik ook wel en dus begon het geduldig wachten op de tweede keer dat hij terug kwam. Toen hij terug kwam, u raadt het al, ik destijds nog niet. Weet je wat, zei hij, ik ga nog een rondje en dan mag jij straks drie rondjes. Wouw, drie rondjes, daar kon je mee thuis komen, ik wilde heel graag fietsen, maar hij was er al weer vandoor.  Dan maar drie rondjes straks. Weer wachten, wachten in de zon, wachten terwijl ik zo graag wilde fietsen.  Wachten, wachten en toen ging het fluitje van de juf. Alle speelapparaten moesten weer worden ingeleverd.
Ingeleverd? Ik moest nog 3 rondjes. Volgende keer dan maar, zei de juf, maar de volgende keer moet eerlijk gezegd na 52 jaar nog steeds komen. En dat was mijn eerste levensles die ik mij herinner. Wel een mooie trouwens.

Kleuterschool de Korenbloem

Om mij heen zie ik veel mensen die, die les nooit gehad hebben. Ze beleggen en investeren er lustig op los, met hulp van anderen die ze gouden bergen beloven. Niet zelden eindigen ze met niets. Dan is het huilen. En niet alleen mensen als u en ik, ook overheden en instellingen tuimelen in de val. Icesave, derivaten, faillissementen en wat al niet meer. Ik niet want ik heb mijn lesje destijds wel geleerd. Ik niet? Nou wacht even, soms kun je, je niet uit het spelletje onttrekken. Dan moet je meedoen met de nadruk op moet. Je kunt er niet veel aan doen. Je werkgever doet het voor jou. Hij keert niet meer je gehele salaris uit maar houdt wat achter. AOW, premie en pensioenpremie heet dat. Gokken maar met met zekerheid. Nu betalen voor een Aow-tje en een pensioentje omdat het van je AOW alleen geen vetpot is. Anderen hebben voor je nagedacht. Ik heb veel liever het geld nu, want dan kan ik er nu wat mee doen. Maar nee hoor, dat mag niet. Steeds wordt de zekerheid je voor gehouden, voor straks als het minder is, voor na je 65ste. Nou, ik ben nu 57jaar . 65  jaar  is inmiddels al 67 jaar geworden en hoe dichter ik de 65 jaar nader hoe reëler de kans, dat ook 67 jaar weer wat  wordt opgeschoven.

Het lijkt wel wat op het speelkwartiertje van toen. Nog een rondje en dan mag jij er straks twee. Misschien wel net zo lang, tot de bel weer klinkt. Klinkt voor de laatste keer. De laatste bel, de levensbel. Alleen AOW?? Neen ook het pensioentje doet lekker mee. Ondanks alle breuken door nieuwe banen in andere sectoren ligt er nog wat in het verschiet. Maar ook de pensioenen staan onder druk. Indexeringen worden vooruitgeschoven, teruggang naar minder is niet onwaarschijnlijk. De schuldige is ook bekend, de vergrijzing. Vergrijzing? Het aantal Nederlanders is sinds 1926 zo’n beetje verdubbeld, maar ja het zal wel. Vanaf mijn eerste pensioenpremie betaling heb ik altijd gedacht, dat is weg, kwijt en komt nooit meer terug. Zo waar, ik begin nog gelijk te krijgen ook. Het is net als met dat fietsje.

Voor je het weet klinkt de bel en heb je niets, helemaal niets.   

 

Foto”s Gemeentearchief Den Haag